Troost kunnen we geven, een ander kan getroost worden. Maar wat dat eigenlijk betekent, daar staan we niet zo bij stil. Wij kunnen immers alleen maar het gedrag van de ander zien, we kunnen zijn ervaring niet delen. Die blijft volledig bij hem of haar.
Als we echter zien dat een ander zich ongelukkig, slecht of droevig voelt, dan kunnen we met troost afkomen. We moeten naar het Latijn, via het Frans, om de diepe betekenis van troost te vinden. Soulager, het Latijnse sublevare, kan ons op weg helpen. Troosten is iemand ‘opheffen’, zijn last van hem afnemen. Een stap in de richting van alleviare, alléger, verlichten. Als we proberen te troosten, dragen we een stuk van andermans verdriet en pijn in zijn plaats. Dat vinden we terug in onze zegswijze ‘gedeelde smart is halve smart’.
Troosten is iemand ‘opheffen’, zijn last van hem afnemen
Om het met de Nederlandse filosoof C. Verhoeven te zeggen: “Troosten is de heftigheid van het verdriet uitsmeren tot melancholie”. Terwijl melancholie vroeger een synoniem was voor zwartgalligheid, bekijken wij ze nu als een veel minder negatief gevoel. In melancholie zit zeker nog droefheid, maar ook een esthetisch gevoel, een gevoel van schoonheid. De troost die de melancholie bereikt, wordt daarmee iets moois, een teken van onze menselijkheid. Een menselijkheid die erin slaagt het verdriet te sublimeren zonder het te negeren of te minimaliseren. Maar we moeten eerlijk toegeven dat niemand er altijd in slaagt dat niveau te bereiken, ook wijzelf niet. Omdat we net mensen zijn.
Troost geven veronderstelt dan ook een groot gevoel voor tact en empathie. Je kan geen troost geven zoals je iemand een cadeautje geeft. Want ook hier geldt dat alle mensen van elkaar verschillen. Wat voor de ene troostend is, kan voor de ander net als ontkenning gelden. Elke troost moet dan ook gericht zijn op de persoon die men wil troosten en niet in de eerste plaats uitgaan van wie de troostgever zelf is en waaraan hij zelf behoefte zou hebben.
“Met innige deelneming”, tja, wat moet de ander daarvan denken?
Alleen al het gevoel dat de ander echt wordt aangevoeld en gespiegeld door de troostende persoon, waarbij lichaamstaal een grote rol speelt, kan op zich al een troostend effect hebben. Welke woorden ook die plichtmatig en bijna routineus worden uitgesproken, kunnen niet helpen. “Met innige deelneming”, tja, wat moet de ander daarvan denken? Al zulke clichés zijn vaak goedbedoeld, maar zij missen het doel, want zij drukken iets uit dat voor iedereen bedoeld kan zijn, behalve voor diegene die nood heeft aan troost. Die blijft leeg achter.
Natuurlijk zijn wij niet altijd ertoe in staat ons op een gepaste manier in te leven in die ander. Dat is onmogelijk en zou ons leven tot een voortdurende pijniging maken. Zoveel verdriet kan geen mens dragen. Als we oprecht troost willen geven, dan moeten we dus streng selecteren.
Liever beperkte maar authentieke woorden en gebaren, dan een lange verklaring zonder veel gevoel of een knuffel uit routine
Liever beperkte maar authentieke woorden en gebaren, dan een lange verklaring zonder veel gevoel of een knuffel uit routine. Echte troost ontstaat pas als twee mensen met elkaar een echte diepe verbinding maken, om het met een psychologische uitdrukking te zeggen: als zij contact hebben via het Zelf, dat groter en ruimer is dan het ik.
Het jammere is dat wij troost niet kunnen leren. Het vermogen tot troosten hebben wij pas als we erin slagen in de eerste plaats authentiek te zijn voor onszelf en de mensheid lief te hebben. Die liefde voor de mensheid dan geconcentreerd in het delen met de Ander, dat kan de bron voor troost zijn. Het lukt niet altijd, maar als het lukt dan hebben beiden troost gevonden.