Schaken
Mijn kleinzoon kan schaken.
Tenminste, dat beweert hij zelf. Hij is al een hele kerel van zes jaar, en zijn vriendje heeft hem de regels uitgelegd. Nu zitten ze af en toe in de naschoolse opvang te schaken.
In ons wekelijks facetime momentje, wil hij mij overdonderen met de spelletjes die hij al gewonnen heeft.
Onze dochter kan er om lachen, maar toch klinkt er wat bewondering door haar stem: zij kan niet schaken. Geen van onze dochters trouwens, een fout van mij dat ik het nooit aan hen heb aangeleerd.
Op de logeerkamer heb ik nog een schaakspel staan, een erfenis van wijlen mijn vader. Ik had het zelf ooit gekocht voor hem in Kreta. Na zijn dood, kwam het terug naar mij. Nu ik het wat grondige bekijk, stel ik vast dat het wellicht in een toeristenvalletje werd gekocht: de stukken zijn wel zwaar, maar duidelijk minder goed afgewerkt dan wat je van zo'n spel mag verwachten. Het bord staat op pootjes, en één pootje is afgebroken. Ik besluit het te lijmen.
Het heeft iets triestigs, een schaakspel dat nooit wordt gebruikt, dus was ik gelukkig dat die tijd voorbij was. Meisjes hebben blijkbaar minder met schaken dan jongens; in ieder geval de meisjes in mijn leven: noch mijn zussen, noch mijn dochters, noch mijn kleindochter liepen ooit wild van het spel met de vierenzestig vlakken. Mijn kleinzoon daarentegen...
Als corona voorbij is, zullen we eens schaken jij en ik, facetime ik via Messenger. Ja, opa, zegt hij, ik zal je verklappen hoe ik altijd kan winnen van mijn vriendje! Hà, denk ik, hij gaat zijn geheimen verklappen. Ik ben er altijd voor te vinden om bij te leren, dus ik moedig hem aan, mij deelgenoot te maken in zijn successen.
“Wel opa, ik heb hier een bolletje”, hier toont hij mij een klein glazen kraaltje. “En dat is een koning” begrijp je opa? Zelf als mijn vriendje mijn koning pakt, dan heb ik er nog één.
Dat is speciaal, zeg ik, en zijn dat de regels?
Ja toch wel, want deze koning is heel sterk, ik mag die zetten waar ik wil, niemand kan hem pakken. Ik wil reageren, maar bedenk dat het wel heel leuk moet zijn om aan een spelletje te beginnen, als je zeker weet dat je zult winnen. Heeft jouw vriendje dan geen bolletje?
“Nu niet meer”, zegt hij, “eigenlijk is dit zijn bolletje, maar ik heb het gewonnen met knikkeren”.
Nu zijn we terug waar we moeten zijn, knikkeren is immers de basis van alle spelletjes.