Kunstgras
Mijn overbuurman legt kunstgras aan. Ja, hij was het beu om steeds maar te moeten werken aan zijn gras: verticuteren, inzaaien, voeden, afrijden, en tijdens de zomer stelde hij vast dat het geel, en later zelfs bruin werd.
Ook had hij diverse plekken waar het mos de strijd gewonnen had.
Dus koos hij voor kunstgras: nooit meer vloeken omwille van een paardenbloem, nooit meer afrijden. Het leek een aangenaam vooruitzicht.
Omdat ik niet echt een tuinkabouter ben, toen ik mijn huidige echtgenote leerde kennen, wist ik met moeite dat gras wekelijks afgereden moet worden in de zomer. (als stadsmens kende ik een paar stadsmedewerkers die in de zomer op een grasmaaier de vele grasperken in het Citadelpark in Gent kwamen afrijden. Dat park beschouwden wij een beetje als onze tuin: we konden erin spelen wanneer we wilden, en het onderhoud werd gedaan voor ons). Niet dat ik er veel aandacht voor had.
Mijn echtgenote is een kind van de buiten: haar ouders hadden een handel in dierenvoeding dus binnen de kortste keren kende ik zowat alles van “den buiten”. Draf, pulp, hooi, stro, daar handelde mijn schoonvader in, en in het weekend: “lochtingen” Die term zou ik nog veel horen. Dat is dialect voor het zelf kweken van groenten die je anders in de winkel zou laten liggen, wegens te vies. Maar ik dwaal weer af...
'We zullen eens gaan kijken' zei mijn echtgenote. Toen we zijn tuin naderden bleek al dadelijk dat het gras steeds groener is aan de overkant. Hier mag dit spreekwoord letterlijk genomen worden: het gras was gifgroen, en zo onnatuurlijk van kleur dat het pijn aan de ogen deed.
'Nooit meer afrijden' sprak de buurman ons aan. 'Misschien eens borstelen in het voorjaar'.
'Mooi' loog ik, 'en ligt daar iets onder?' Mijn echtgenote scheen meer onder de indruk. 'Het is prachtig! En zo egaal gelegd'.
'Daar ligt lavasteen onder' sprak de buurman. 'Dat is drie keer aangestampt om zeker vast te liggen. Kijk maar.' We volgden hem naar een plaats waar het kunstgras nog niet lag. De ondergrond had veel weg van een stuk straat: bijna net zo grijs, maar vooral bijna net zo hard. Ik nam een stukje kunstgras in mijn hand. Het had wat weg van die matten die aan de achterdeur worden gelegd om de modder van je schoenen te krijgen. 'Mooi hé ?' viste de buurman naar complimenten. 'Ik moest het al veel vroeger gedaan hebben'. Mijn echtgenote leek wel in extase.
'En blijft dat zo groen?'
'Zomer en winter. Misschien eens spuiten tegen onkruid dat toch de kop zou opsteken'.
Twee Poolse arbeiders waren de matten aan het inkloppen. Ja, ze worden vastgelegd met ijzers, je ziet er niets van. 'Mooi gedaan!' Sprak mijn echtgenote bewonderend.
Na voldoende lofbetuigingen, gingen we terug naar huis. Ik vreesde dat mijn echtgenote zou vragen om bij ons ook kunstgras te leggen. Ze draaide zich naar mij: 'zo lelijk! Je ziet van een kilometer ver dat het plastiek is. Dat wil ik niet hoor!' 'En bij de eerste regenbui staat zijn boel onder water, want het kan niet weg.'
Opnieuw had ik mijn echtgenote verkeerd ingeschat. Maar diep in mijn binnenste was ik blij dat ons deze kost bespaard bleef. Niet dat ik graag in mijn gras werk, maar gifgroen gras op de buiten, is er toch een beetje over.