Honden

door Jan

Huisdieren zijn de nieuwe baasjes van de mens, en de hond is de baas van alle huisdieren. Veel bezitters van een huisdier laten hun leven leiden door dat dier. En honden staan met stip op de eerste plaats als vriend van de mens, vaak tot in het absurde.

Door omstandigheden vertoeven wij vaak in Oostende, en daar is het pas echt zichtbaar: veel hondjes nemen de plaats in van een overleden echtgenoot. Dat is ook logisch: een hond spreekt nooit tegen, is altijd blij als hij je ziet, en is dolenthousiast als hij mee naar buiten mag. Weinig mannen doen beter op dat vlak.

Omdat de kust blijkbaar een verzamelplaats is van mobiele weduwen, lijkt het dus logisch dat er veel honden vertoeven. 
Wij waren dus in Oostende, en hadden het plan opgevat 's avonds een restaurantje te doen.
Het was druk, want één van de weinige echt goede dagen van begin juli. We waren ook wat laat met ons plan op de proppen gekomen, want bij de eerste paar restaurants die we aandeden konden we niet meer reserveren.

Er zijn echter genoeg eetgelegenheden, en na wat zoeken vonden we een geschikte locatie. We konden zelfs nog een tafeltje buiten bemachtigen.

Naast ons zat een groepje met, jawel, een hond. Hoewel ze met vier waren; twee mannen en twee vrouwen, was het duidelijk dat de hond de baas was. Op de schoot van één van de mannen gezeten, at hij mee uit het bord van één van hen. Ik heb niet meer gekeken, maar ik hoopte echt dat hun maaltijd afgelopen was. Er zijn immers ook voor mij grenzen aan dierenliefde. Ik keek de andere kant op, en zag twee buggy's. Je weet wel, van die vierwielers, waarin kleine kinderen vervoerd worden. Kinderen die nog niet kunnen lopen. Alleen zaten er geen kinderen in, maar; je raadt het al, honden. Deze honden waren beter opgevoed, want ze bleven braaf wachten tot het baasje iets in hun mond stak. 

Niets properder dan een tong van een hond, zei een kennis van mij ooit, toen zijn hond aan zijn gezicht likte.  Ik dacht aan de keren dat ik een hond uitwerpselen zag eten, en twijfel dus aan die uitspraak. Maar hier, blijkbaar in het Walhalla van de hond, bestond die vrees niet. Deze honden hadden nog nooit van straat gegeten. Deze honden waren opgevoed.

Intussen stond de hond op de tafel naast ons, de borden af te likken. Alle vier de poten op tafel. De kelner had een bakje met water onder de tafel gezet, maar de hond dronk liever uit de glazen. Het baasje van de hond keek rond met een blik van liefde; zie eens hoe lief hij is, en verwachtte bewonderende en goedkeurende blikken. 

Met de beste wil van de wereld kon ik dat niet opbrengen. Ik voelde eerder een sterk opkomend gevoel van walging. Ik mocht er niet aan denken dat ook onze tafel, voor ons, het bezoek had gehad van een hondenliefhebber...   

Toen de man het genoeg vond, en de hond van de tafel wilde halen, was het duidelijk dat het beest daar anders over dacht. De hond knauwde naar de hand die zijn halsband wilde nemen. De man lachte en stak zijn hand achter zijn rug. Hij is lief hoor, maar hij wil nog niet naar huis.

Ik was allang gestopt met kijken, maar kon een glimlach niet laten, toen ik de ober met een paar pleisters zag komen. Blijkbaar was de hond toch niet zo lief. “Het zijn hun kinderen”, zei de ober, toen hij het slagveld naast ons opruimde, “maar sommigen zouden wat moeten doen aan de opvoeding”. Hij lachte toen ik hem vroeg de borden goed heet te wassen in de vaatwas...

'Niets properder dan de tong van een hond' riep hij, 'maar toch vertrouwen we hier niet op. We wassen ze extra in de vaatwas, tenslotte zijn het wel hun kinderen, maar honden zijn tenslotte toch geen mensen'.