Een krabbenmand?
Het is vandaag de dag niet langer een voorrecht om aan politiek te doen. De gewone man heeft alvast geen positief beeld meer van diegenen die hem moeten vertegenwoordigen. De ene is een leugenaar, de ander heeft zichzelf rijkelijk van het gemeenschapsgeld bediend en de postjes zijn belangrijker dan de burger die ze moeten dienen.
Nu zit ik sinds 1 januari 2001 met een korte onderbreking in de politiek, de kleine politiek, de gemeentepolitiek. Een jeugddroom eigenlijk. Ik had de illusie dat je via de politiek wel wat kon bereiken, dat je de wereld een beetje beter, menselijker en rechtvaardiger kon maken. Dat je lokaal wél iets kon bereiken dat op groter vlak blijft haperen.
Intussen heb ik dus al jaren dienst en mijn droom is wel wat uiteengespat. Niet omdat ik heb vastgesteld dat de politiek een profitariaat is. Neen, integendeel, in de loop der jaren heb ik velen zien passeren en de meesten daarvan zijn erbij gekomen omdat ze oprecht meenden dat ze daarmee iets zouden kunnen betekenen voor hun kiezers en de andere burgers. De beschuldiging van zakkenvullers is voor het merendeel verkeerd.
De teleurstelling is er gekomen door het theater dat de politiek is geworden. (Of was het altijd al zo?). Meerderheid en oppositie spelen een klein drama waarin de rollen van beide kanten redelijk vast liggen, maar de échte beslissingen gebeuren achter de scène. De gemeenteraad maakt wat lawaai, er wordt gepraat en geargumenteerd, maar dan is het stuk al geschreven.
En toch, elke keer weer, geloof ik dat we door moeten gaan, want verandering komt niet door revolutie, maar door stap voor stap schaven, zagen, kortom: werken. Straks dus weer ertegenaan. Don Quichot is toch ook onsterfelijk geworden?